Vertaling van pause

Inhoud:

Engels
Nederlands
to pause, to take a break, to take a rest, to adjourn {ww.}
pauzeren

I pause
you pause
we pause

ik pauzeer
jij pauzeert
wij pauzeren
» meer vervoegingen van pauzeren

hold, pause {zn.}
orgelpunt
fermate [v]
break, intermission, pause, recess, interlude, lull, respite, interval {zn.}
pauze
rust
Let's take a short break.
Laten we een korte pauze nemen.
We have a break from 10:40 to 11:00.
De pauze is van 10 uur 40 tot 11 uur.
pause {zn.}
fermate
to break, to intermit, to pause {ww.}
pauzeren

I pause
you pause
we pause

ik pauzeer
jij pauzeert
wij pauzeren
» meer vervoegingen van pauzeren

break, intermission, interruption, pause, suspension {zn.}
schaft [m] (de ~)
schoft
schafttijd [m] (de ~)
break, intermission, interruption, pause, suspension {zn.}
pauze [m] (de ~)
rustpauze [m] (de ~)
break [m] (de ~)
John said, "Hey guys, let's take a break."
John zei: "Hé jongens, laten we een pauze nemen."