Vertaling van plane
vlak
een glijvlucht maken
I plane
you plane
we plane
ik zweefvlieg
jij zweefvliegt
wij zweefvliegen
» meer vervoegingen van zweefvliegen
schaven
I plane
you plane
we plane
ik schaaf af
jij schaaft af
wij schaven af
» meer vervoegingen van afschaven
I plane
you plane
we plane
ik schaaf af
jij schaaft af
wij schaven af
» meer vervoegingen van afschaven
I plane
you plane
we plane
ik trim
jij trimt
wij trimmen
» meer vervoegingen van trimmen
I plane
you plane
we plane
ik schaaf glad
jij schaaft glad
wij schaven glad
» meer vervoegingen van gladschaven
Voorbeelden in zinsverband
I saw a plane.
Ik zag een vliegtuig.
He survived the plane crash.
Hij heeft een vliegtuigongeval overleefd.
I've never gotten on a plane yet.
Ik heb nog nooit op een vliegtuig gezeten.
I am going to America by plane.
Ik ga met het vliegtuig naar Amerika.
She died in a plane crash.
Ze stierf in een vliegtuigcrash.
The plane took off at 2:30.
Het vliegtuig vertrok om half drie.
Ask him when the next plane leaves.
Vraag hem wanneer het volgende vliegtuig gaat.
Our plane is flying toward the south.
Ons vliegtuig vliegt naar het zuiden.
Our plane was flying above the clouds.
Ons vliegtuig vloog boven de wolken.
Due to bad weather, the plane was late.
Het vliegtuig had vertraging door het slechte weer.
That was the first time I got on a plane.
Dit is de eerste keer dat ik vlieg.
The plane arrived at Itami Airport on time.
Het vliegtuig kwam op tijd aan op het vliegveld van Itami.
But was he sitting next to you on the plane?
Maar zat hij naast je in het vliegtuig?
She cried for joy when she heard that her son had survived the plane crash.
Ze huilde van blijdschap toen ze hoorde dat haar zoon de vliegtuigcrash had overleefd.