Vertaling van play
I play
you play
we play
ik bespeel
jij bespeelt
wij bespelen
» meer vervoegingen van bespelen
ten gehore brengen
laten horen
I play
you play
we play
ik speel
jij speelt
wij spelen
» meer vervoegingen van spelen
I play
you play
we play
ik speel
jij speelt
wij spelen
» meer vervoegingen van spelen
Voorbeelden in zinsverband
Tom can't play tennis.
Tom kan niet tennissen.
I can play Chopin.
Ik kan Chopin spelen.
I can play tennis.
Ik kan tennissen.
Children play with toys.
Kinderen spelen met speelgoed.
Let's play soccer.
Laten we voetbal spelen.
Children need to play.
Kinderen moeten spelen.
We often play chess.
Wij spelen dikwijls schaak.
Children play with blocks.
Kinderen spelen met blokken.
Let's play dodge ball.
Laten we trefbal spelen.
I play with him.
Ik speel met hem.
Let's play cards.
Laten we kaart spelen.
Some boys play tennis and others play soccer.
Sommige jongens spelen tennis en anderen spelen voetbal.
I play in a band.
Ik speel in een groep.
Let's play tennis this afternoon.
Laat ons vanmiddag gaan tennissen.
Mike likes to play basketball.
Mike speelt graag basketbal.