Vertaling van put
I put
you put
we put
ik span aan
jij spant aan
wij spannen aan
» meer vervoegingen van aanspannen
uitspreken
vellen
verwoorden
I put
you put
we put
ik druk uit
jij drukt uit
wij drukken uit
» meer vervoegingen van uitdrukken
verwoorden
uitspreken
uiten
opperen
betuigen
I put
you put
we put
ik druk uit
jij drukt uit
wij drukken uit
» meer vervoegingen van uitdrukken
I put
you put
we put
ik doe
jij doet
wij doen
» meer vervoegingen van doen
plaatsen
I put
you put
we put
ik stel
jij stelt
wij stellen
» meer vervoegingen van stellen
I put
you put
we put
ik leg
jij legt
wij leggen
» meer vervoegingen van leggen
brengen
I put
you put
we put
ik kleed in
jij kleedt in
wij kleden in
» meer vervoegingen van inkleden
I put
you put
we put
ik investeer
jij investeert
wij investeren
» meer vervoegingen van investeren
I put
you put
we put
ik zet aan
jij zet aan
wij zetten aan
» meer vervoegingen van aanzetten
I put
you put
we put
ik breek aan
jij breekt aan
wij breken aan
» meer vervoegingen van aanbreken
I put
you put
we put
ik beleg
jij belegt
wij beleggen
» meer vervoegingen van beleggen
stoppen
steken
I put
you put
we put
ik doe
jij doet
wij doen
» meer vervoegingen van doen
I put
you put
we put
ik steek
jij steekt
wij steken
» meer vervoegingen van steken
uitzetten
I put
you put
we put
ik plaats
jij plaatst
wij plaatsen
» meer vervoegingen van plaatsen
rangschikken
structureren
schikken
I put
you put
we put
ik orden
jij ordent
wij ordenen
» meer vervoegingen van ordenen
I put
you put
we put
ik koets
jij koetst
wij koetsen
» meer vervoegingen van koetsen
rusten
neerleggen
voorleggen
deponeren
I put
you put
we put
ik leg
jij legt
wij leggen
» meer vervoegingen van leggen
lijsten
inlijsten
I put
you put
we put
ik encadreer
jij encadreert
wij encadreren
» meer vervoegingen van encadreren
vastzetten
I put
you put
we put
ik leg vast
jij legt vast
wij leggen vast
» meer vervoegingen van vastleggen
I put
you put
we put
ik stel op
jij stelt op
wij stellen op
» meer vervoegingen van opstellen
Voorbeelden in zinsverband
Put on your pajamas.
Trek je pyjama aan.
She put on socks.
Ze trok sokken aan.
Put on your cap.
Doe je muts op.
May I put it here?
Mag ik het hier neerzetten?
Tom put on his swimsuit.
Tom trok zijn zwemkleding aan.
He put on clean trousers.
Hij deed een propere broek aan.
That'll put you in danger.
Dat zal je in gevaar brengen.
Put everything in my basket.
Leg alles in mijn korf.
He put aside the book.
Hij legde het boek aan de kant.
Please put your cigarette out.
Doof uw sigaret a.u.b.
Don't put the cart before the horse.
Men moet het paard niet achter de wagen spannen.
The car continued to put on speed.
De auto bleef versnellen.
He did not put up his hand.
Hij stak zijn hand niet op.
I put my coat on inside out.
Ik deed mijn jas binnenstebuiten aan.
Put some water into the vase.
Doe wat water in de vaas.