Vertaling van sat
I sat
you sat
he/she/it sat
ik zette
jij zette
hij/zij/het zette
» meer vervoegingen van zetten
I sat
you sat
he/she/it sat
ik zat
jij zat
hij/zij/het zat
» meer vervoegingen van zitten
plaatsnemen
zich zetten
I sat
you sat
he/she/it sat
ik nam plaats
jij nam plaats
hij/zij/het nam plaats
» meer vervoegingen van plaatsnemen
I sat
you sat
he/she/it sat
ik bereed
jij bereed
hij/zij/het bereed
» meer vervoegingen van berijden
neerzetten
neerzijgen
I sat
you sat
he/she/it sat
ik zat neer
jij zat neer
hij/zij/het zat neer
» meer vervoegingen van neerzitten
I sat
you sat
he/she/it sat
ik nestelde
jij nestelde
hij/zij/het nestelde
» meer vervoegingen van nestelen
I sat
you sat
he/she/it sat
ik poseerde
jij poseerde
hij/zij/het poseerde
» meer vervoegingen van poseren
I sat
you sat
he/she/it sat
ik nam plaats
jij nam plaats
hij/zij/het nam plaats
» meer vervoegingen van plaatsnemen
I sat
you sat
he/she/it sat
ik reed
jij reed
hij/zij/het reed
» meer vervoegingen van rijden
I sat
you sat
he/she/it sat
ik babysitte
jij babysitte
hij/zij/het babysitte
» meer vervoegingen van babysitten
neerzitten
zetelen
I sat
you sat
he/she/it sat
ik zat
jij zat
hij/zij/het zat
» meer vervoegingen van zitten
I sat
you sat
he/she/it sat
ik schikte aan
jij schikte aan
hij/zij/het schikte aan
» meer vervoegingen van aanschikken
I sat
you sat
he/she/it sat
ik schikte aan
jij schikte aan
hij/zij/het schikte aan
» meer vervoegingen van aanschikken
Voorbeelden in zinsverband
Ken sat next to me.
Ken zette zich naast mij.
She sat on the bench.
Ze zat op de bank.
He sat on the bed.
Hij zat op het bed.
I sat next to him.
Ik zat naast hem.
She sat next to me.
Ze zat naast me.
He sat next to the stream.
Hij zat bij de rivier.
I sat down and opened my laptop.
Ik ging zitten en opende mijn laptop.
He sat there smoking a pipe.
Hij zat daar een pijp te roken.
I sat between Tom and John.
Ik zat tussen Tom en John.
The boy sat on a chair.
De jongen zat op een stoel.
I sat down next to him.
Ik ging naast hem zitten.
He sat down to read a novel.
Hij ging zitten om een roman te lezen.
We sat in the center of the room.
We zaten in het midden van de kamer.
An old man sat next to me on the bus.
Een oude man zat naast mij in de bus.
We sat on a bench in the park.
We zaten op een bank in het park.