Vertaling van shame
Inhoud:
Engels
Nederlands
shame {tw}
foei
shame, disgrace, abashment {zn.}
schaamte
schande
beschaamdheid
schande
beschaamdheid
She blushed with shame.
Ze bloosde van schaamte.
His cheeks were burning with shame.
Zijn wangen brandden van schaamte.
to put to shame, to abash, to shame {ww.}
beschamen
beschaamd maken
beschaamd maken
to dishonour, to shame {ww.}
schandvlekken
te schande maken
te schande maken
Voorbeelden in zinsverband
Engels
Nederlands
She blushed with shame.
Ze bloosde van schaamte.
There is no shame in being poor.
Arm zijn is geen schande.
His cheeks were burning with shame.
Zijn wangen brandden van schaamte.
It's an awful shame your wife couldn't come.
Het is heel jammer dat je vrouw niet kon komen.