Vertaling van shopping
boodschappen doen
verraden
beschijten
klappen
Voorbeelden in zinsverband
Where's the shopping center?
Waar is het winkelcentrum?
She went shopping elsewhere.
Ze ging ergens anders winkelen.
I go shopping every morning.
Ik doe iedere morgen boodschappen.
Do you often go shopping?
Ga je vaak winkelen?
I have to go shopping.
Ik moet gaan winkelen.
He went shopping at a department store.
Hij ging boodschappen doen in een warenhuis.
The shopping center will be demolished.
Het winkelcentrum wordt gesloopt.
Tom asked Mary where she usually went shopping.
Tom vroeg aan Mary waar ze gewoonlijk gaat winkelen.
Maria and Natalia go shopping. They buy something for themselves.
Maria en Natalia gaan winkelen. Ze willen iets kopen voor zichzelf.
I went to the department store to do some shopping yesterday.
Gisteren ben ik naar het warenhuis geweest om inkopen te doen.