Vertaling van slice

Inhoud:

Engels
Nederlands
slice, cut, cutting {zn.}
snede
snee
schijf
plak
moot
sneetje  [o]
filet [o]
to slice, to slice up {ww.}
doorsnijden
slice {zn.}
plak [m] (de ~)
to slice, to slice up {ww.}
schaven
to cut, to slice {ww.}
snijden 
snerpen
Would you slice me a piece of ham, please?
Wil je een plakje ham voor me snijden?
slice {zn.}
schijf
slice {zn.}
snijdsel
to slice {ww.}
kappen
slicen
piece, slice {zn.}
snee
snede [m] (de ~)
cut, gash, slash, slice {zn.}
snede [m] (de ~)
snijwond [m] (de ~)
snee
cut, gash, slash, slice {zn.}
jaap [m] (de ~)
piece, slice {zn.}
brok [m] (de/het ~)
fade, slice, slicing {zn.}
slice


Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

Would you slice me a piece of ham, please?

Wil je een plakje ham voor me snijden?

Sandra takes a slice of bread and a cup of coffee for breakfast.

Sandra neemt een boterham en een kop koffie als ontbijt.


Gerelateerd aan slice

cut - cutting - slice up - piece - gash - slash - fade - slicingamount - cut - slice - waste - hit - lesion - spin