Vertaling van teacher
instructeur
instructrice
schooljuffrouw
onderwijzeres
lerares
frik
schoolfrik
onderwijzer
onderwijskracht
onderwijsgevende
Voorbeelden in zinsverband
I was a teacher.
Ik was lerares.
Who's your favorite teacher?
Wie is jouw lievelingsleraar?
Who is your teacher?
Wie is jouw leraar?
Who's your teacher?
Wie is jouw leraar?
Our teacher seemed surprised.
Onze leraar leek verrast te zijn.
I'll be your teacher.
Ik zal jouw leraar zijn.
I'm a Japanese teacher.
Ik ben een Japanse lerares.
Is he a teacher?
Is hij een leerkracht?
He is a teacher.
Hij is leraar.
My brother is a teacher.
Mijn broer is leraar.
He is an experienced teacher.
Hij is een ervaren lesgever.
He bowed to his teacher.
Hij boog voor zijn leerkracht.
The students disobeyed their teacher.
De leerlingen gehoorzaamden hun leraar niet.
I am not a teacher.
Ik ben geen leraar.
Experience is the best teacher.
Ervaring is de beste leermeester.