Vertaling van telephone
I telephone
you telephone
we telephone
ik bel
jij belt
wij bellen
» meer vervoegingen van bellen
schreeuwen
I telephone
you telephone
we telephone
ik roep
jij roept
wij roepen
» meer vervoegingen van roepen
I telephone
you telephone
we telephone
ik ring
jij ringt
wij ringen
» meer vervoegingen van ringen
I telephone
you telephone
we telephone
ik roep aan
jij roept aan
wij roepen aan
» meer vervoegingen van aanroepen
telefoneren
opbellen
draaien
I telephone
you telephone
we telephone
ik bel
jij belt
wij bellen
» meer vervoegingen van bellen
I telephone
you telephone
we telephone
ik ring
jij ringt
wij ringen
» meer vervoegingen van ringen
aanschellen
schellen
bellen
I telephone
you telephone
we telephone
ik bel aan
jij belt aan
wij bellen aan
» meer vervoegingen van aanbellen
I telephone
you telephone
we telephone
ik galm
jij galmt
wij galmen
» meer vervoegingen van galmen
I telephone
you telephone
we telephone
ik roep op
jij roept op
wij roepen op
» meer vervoegingen van oproepen
telefoontoestel
Voorbeelden in zinsverband
The telephone is ringing.
De telefoon rinkelt.
Who invented the telephone?
Wie heeft de telefoon uitgevonden?
The telephone doesn't work.
De telefoon doet het niet.
The telephone rang repeatedly.
De telefoon rinkelde herhaaldelijk.
Bell invented the telephone.
Bell vond de telefoon uit.
Will you telephone for me?
Wil je voor mij bellen?
Can I use your telephone?
Mag ik je telefoon gebruiken?
She didn't telephone after all.
Uiteindelijk heeft ze niet gebeld.
Is there a telephone anywhere?
Is er ergens een telefoon?
The telephone rang several times.
De telefoon ging een paar keer over.
Where's the nearest telephone booth?
Waar is de dichtstbijzijnde telefooncel?
I have a telephone in my room.
Ik heb een telefoon op mijn kamer.
They talked about it on the telephone.
Ze bespraken het via de telefoon.
This telephone is out of order.
Deze telefoon doet het niet.
Can one find a telephone near by?
Is er een telefoon in de buurt?