Vertaling van telephone

Inhoud:

Engels
Nederlands
to telephone, to ring, to phone {ww.}
bellen 
telefoneren

I telephone
you telephone
we telephone

ik bel
jij belt
wij bellen
» meer vervoegingen van bellen

Where can we make a phone call?
Waar kunnen we telefoneren ?
Where can I do a phone call?
Waar kan ik bellen?
telephone, phone {zn.}
telefoon  [m]
The telephone is ringing.
De telefoon rinkelt.
The telephone rang repeatedly.
De telefoon rinkelde herhaaldelijk.
telephone, telephony {zn.}
telefonie [v] (de ~)
to call, to call up, to phone, to ring, to telephone {ww.}
roepen
schreeuwen

I telephone
you telephone
we telephone

ik roep
jij roept
wij roepen
» meer vervoegingen van roepen

to call, to call up, to phone, to ring, to telephone {ww.}
ringen

I telephone
you telephone
we telephone

ik ring
jij ringt
wij ringen
» meer vervoegingen van ringen

to call, to call up, to phone, to ring, to telephone {ww.}
aanroepen

I telephone
you telephone
we telephone

ik roep aan
jij roept aan
wij roepen aan
» meer vervoegingen van aanroepen

to call, to call up, to phone, to ring, to telephone {ww.}
bellen
telefoneren
opbellen
draaien

I telephone
you telephone
we telephone

ik bel
jij belt
wij bellen
» meer vervoegingen van bellen

Let me call my lawyer.
Laat mij mijn advocaat opbellen.
I have to make a call.
Ik moet bellen.
to call, to call up, to phone, to ring, to telephone {ww.}
ringen

I telephone
you telephone
we telephone

ik ring
jij ringt
wij ringen
» meer vervoegingen van ringen

to call, to call up, to phone, to ring, to telephone {ww.}
aanbellen
aanschellen
schellen
bellen

I telephone
you telephone
we telephone

ik bel aan
jij belt aan
wij bellen aan
» meer vervoegingen van aanbellen

to call, to call up, to phone, to ring, to telephone {ww.}
galmen

I telephone
you telephone
we telephone

ik galm
jij galmt
wij galmen
» meer vervoegingen van galmen

to call, to call up, to phone, to ring, to telephone {ww.}
oproepen

I telephone
you telephone
we telephone

ik roep op
jij roept op
wij roepen op
» meer vervoegingen van oproepen

phone, telephone, telephone set {zn.}
telefoon [m] (de ~)
telefoontoestel [o] (het ~)


Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

The telephone is ringing.

De telefoon rinkelt.

Who invented the telephone?

Wie heeft de telefoon uitgevonden?

The telephone doesn't work.

De telefoon doet het niet.

The telephone rang repeatedly.

De telefoon rinkelde herhaaldelijk.

Bell invented the telephone.

Bell vond de telefoon uit.

Will you telephone for me?

Wil je voor mij bellen?

Can I use your telephone?

Mag ik je telefoon gebruiken?

She didn't telephone after all.

Uiteindelijk heeft ze niet gebeld.

Is there a telephone anywhere?

Is er ergens een telefoon?

The telephone rang several times.

De telefoon ging een paar keer over.

Where's the nearest telephone booth?

Waar is de dichtstbijzijnde telefooncel?

I have a telephone in my room.

Ik heb een telefoon op mijn kamer.

They talked about it on the telephone.

Ze bespraken het via de telefoon.

This telephone is out of order.

Deze telefoon doet het niet.

Can one find a telephone near by?

Is er een telefoon in de buurt?


Gerelateerd aan telephone

ring - phone - telephony - call - call up - telephone settransfer - bespeak - shout - cater - call - desex - approach - apparatus - french telephone