Vertaling van to work
I work
you work
we work
ik bewerk
jij bewerkt
wij bewerken
» meer vervoegingen van bewerken
I work
you work
we work
ik arbeid
jij arbeidt
wij arbeiden
» meer vervoegingen van arbeiden
I work
you work
we work
ik werk
jij werkt
wij werken
» meer vervoegingen van werken
I work
you work
we work
ik werk
jij werkt
wij werken
» meer vervoegingen van werken
I work
you work
we work
ik bedien
jij bedient
wij bedienen
» meer vervoegingen van bedienen
I work
you work
we work
ik hak uit
jij hakt uit
wij hakken uit
» meer vervoegingen van uithakken
I work
you work
we work
ik werk
jij werkt
wij werken
» meer vervoegingen van werken
I work
you work
we work
ik doe
jij doet
wij doen
» meer vervoegingen van doen
uitmelken
exploiteren
I work
you work
we work
ik buit uit
jij buit uit
wij buiten uit
» meer vervoegingen van uitbuiten
I work
you work
we work
ik kneed
jij kneedt
wij kneden
» meer vervoegingen van kneden
I work
you work
we work
ik bebouw
jij bebouwt
wij bebouwen
» meer vervoegingen van bebouwen
Voorbeelden in zinsverband
People ought to work.
Mensen moeten werken.
I cycle to work.
Ik ga met de fiets naar het werk.
Tom refuses to work.
Tom weigert te werken.
He doesn't need to work.
Hij heeft het niet nodig te werken.
You don't have to work today.
Vandaag moet ge niet werken.
My father goes to work by bike.
Mijn vader gaat met de fiets naar zijn werk.
You only have to work hard.
Ge moet alleen hard werken.
I had to work on Sunday.
Ik moest op zondag werken.
I go to work every day.
Ik ga iedere dag naar het werk.
It is too hot to work.
Het is te warm om te werken.
Tom wanted Mary to work harder.
Tom wilde dat Mary harder werkte.
You need to work very hard.
Je moet heel hard werken.
This room is pleasant to work in.
Deze kamer is aangenaam om in te werken.
Aunt Yoko is too weak to work.
Tante Joko is te zwak om te werken.
From tomorrow on we can go to work together.
Vanaf morgen kunnen we samen naar het werk gaan.