Vertaling van uncle
Voorbeelden in zinsverband
My uncle is angry.
Mijn oom is kwaad.
My uncle has three children.
Mijn oom heeft drie kinderen.
Is your uncle still abroad?
Is jullie oom nog steeds in het buitenland?
My uncle runs a hotel.
Mijn oom runt een hotel.
I'll visit my uncle next week.
Ik zal volgende week mijn oom bezoeken.
My uncle lives near the school.
Mijn oom woont in de buurt van de school.
Uncle Bob invited us to have dinner.
Oom Bob nodigde ons uit voor het avondeten.
My father's sister's husband is my uncle.
De echtgenoot van de zuster van mijn vader is mijn oom.
My uncle gave me a book.
Mijn oom heeft mij een boek gegeven.
I was named after my uncle.
Ik ben naar mijn oom vernoemd.
Tom is living with his uncle now.
Tom woont nu bij zijn oom.
My uncle bought me this book.
Mijn oom heeft dit boek voor mij gekocht.
My uncle has been diagnosed with leukemia.
Mijn oom is gediagnosticeerd met leukemia.
My uncle isn't young, but he's healthy.
Mijn oom is niet jong, maar hij is wel gezond.
Yesterday my uncle bought a dog.
Gisteren heeft mijn oom een hond gekocht.