Vertaling van unwellness
Inhoud:
Engels
Nederlands
illness, malady, sickness, unwellness {zn.}
ziekte
ziekte
ziekte
What illness do I have?
Wat voor ziekte heb ik?
He talked about her illness.
Hij praatte over haar ziekte.
illness, malady, sickness, unwellness {zn.}
ziekbed
illness, malady, sickness, unwellness {zn.}
kwaal
illness, malady, sickness, unwellness {zn.}
ziekte
Illness frustrated his plans for the trip.
Een ziekte dwarsboomde zijn reisplannen.
The doctor cured him of his illness.
De arts heeft zijn ziekte genezen.
illness, malady, sickness, unwellness {zn.}
ziekte
Have you ever had a serious illness?
Heb je ooit een ernstige ziekte gehad?