Vertaling van week

Inhoud:

Engels
Nederlands
week {zn.}
week 
The rain lasted a week.
Het regende een week lang.
Bill will return next week.
Bill komt volgende week terug.
week, workweek {zn.}
werkweek [m] (de ~)
week, workweek {zn.}
werkweek [m] (de ~)
hebdomad, week {zn.}
week [m] (de ~)
They do it each week.
Ze doen het elke week.
The peace talks begin this week.
De vredesonderhandelingen beginnen deze week.


Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

It may freeze next week.

Volgende week gaat het misschien vriezen.

The rain lasted a week.

Het regende een week lang.

He took a week off.

Hij heeft een week vrij genomen.

I swim once a week.

Ik zwem één keer per week.

Bill will return next week.

Bill komt volgende week terug.

They do it each week.

Ze doen het elke week.

I'll visit my uncle next week.

Ik zal volgende week mijn oom bezoeken.

Our topic of the week is: _____.

Ons thema van de week is: _____.

I worked a lot this week.

Ik heb veel gewerkt deze week.

He writes to me once a week.

Hij schrijft mij eens per week.

The peace talks begin this week.

De vredesonderhandelingen beginnen deze week.

It kept raining for a week.

Het bleef een week regenen.

I took that photo a week ago.

Deze foto heb ik vorige week gemaakt.

I will call you within a week.

Ik bel je binnen een week.

She is going to France next week.

Zij gaat volgende week naar Frankrijk.


Gerelateerd aan week

workweek - hebdomadhebdomad - time unit