Vertaling van wife

Inhoud:

Engels
Nederlands
wife, mate, spouse {zn.}
vrouw  [v]
echtgenote  [v]
gemalin [v]
I love my wife.
Ik hou van mijn vrouw.
My wife is a doctor.
Mijn vrouw is arts.
married woman, wife {zn.}
vrouw [v] (de ~)
wijf
echtgenote [v] (de ~)
moeders
gemalin [v] (de ~)
gade [m] (de ~)
eega [m] (de ~)
How's my wife doing?
Hoe gaat het met mijn vrouw?
She's Alain's wife.
Zij is de vrouw van Alain.


Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

I love my wife.

Ik hou van mijn vrouw.

How's my wife doing?

Hoe gaat het met mijn vrouw?

She's Alain's wife.

Zij is de vrouw van Alain.

How is your wife?

Hoe gaat het met je vrouw?

How's your wife doing?

Hoe gaat het met je vrouw?

Here is my wife, Minna.

Hier is mijn vrouw, Minna.

My wife loves apple pie.

Mijn vrouw houdt van appeltaart.

My wife is a vegetarian.

Mijn vrouw is een vegetariër.

His wife comes from California.

Zijn vrouw komt uit Californië.

My wife is a doctor.

Mijn vrouw is arts.

Extremists kidnapped the president's wife.

Extremisten ontvoerden de vrouw van de president.

His wife is a Frenchwoman.

Zijn vrouw is Franse.

We are husband and wife.

We zijn een echtpaar.

My wife bought a new pram.

Mijn vrouw heeft een nieuwe kinderwagen gekocht.

He was afraid of his wife.

Hij had schrik voor zijn vrouw.


Gerelateerd aan wife

mate - spouse - married womanbetter half - adult female