Vertaling van work
I work
you work
we work
ik arbeid
jij arbeidt
wij arbeiden
» meer vervoegingen van arbeiden
I work
you work
we work
ik bewerk
jij bewerkt
wij bewerken
» meer vervoegingen van bewerken
I work
you work
we work
ik werk
jij werkt
wij werken
» meer vervoegingen van werken
I work
you work
we work
ik werk
jij werkt
wij werken
» meer vervoegingen van werken
I work
you work
we work
ik bedien
jij bedient
wij bedienen
» meer vervoegingen van bedienen
I work
you work
we work
ik hak uit
jij hakt uit
wij hakken uit
» meer vervoegingen van uithakken
I work
you work
we work
ik werk
jij werkt
wij werken
» meer vervoegingen van werken
I work
you work
we work
ik doe
jij doet
wij doen
» meer vervoegingen van doen
uitmelken
exploiteren
I work
you work
we work
ik buit uit
jij buit uit
wij buiten uit
» meer vervoegingen van uitbuiten
I work
you work
we work
ik kneed
jij kneedt
wij kneden
» meer vervoegingen van kneden
I work
you work
we work
ik bebouw
jij bebouwt
wij bebouwen
» meer vervoegingen van bebouwen
Voorbeelden in zinsverband
Work slowly.
Werk langzaam.
Let's work.
Laat ons werken.
Did you work yesterday?
Heb je gisteren gewerkt?
A man must work.
Een mens moet werken.
We'll begin work soon.
We beginnen dadelijk met het werk.
My work is finished.
Mijn werk is gedaan.
That won't work.
Het zal niet werken.
You work hard.
Je werkt hard.
People ought to work.
Mensen moeten werken.
I'm looking for work.
Ik ben een baan aan het zoeken.
Literal translations don't work.
Letterlijke vertalingen werken niet.
I work for you.
Ik werk voor jullie.
The television doesn't work.
De tv werkt niet.
The heating doesn't work.
De verwarming werkt niet.
I finished the work.
Ik heb het werk afgemaakt.