Vertaling van work

Inhoud:

Engels
Nederlands
to work, to labour {ww.}
arbeiden 
werken 

I work
you work
we work

ik arbeid
jij arbeidt
wij arbeiden
» meer vervoegingen van arbeiden

to work {ww.}
bewerken 
verwerken

I work
you work
we work

ik bewerk
jij bewerkt
wij bewerken
» meer vervoegingen van bewerken

work {zn.}
werk  [o]
kunstwerk 
pennevrucht
opus
geschrift
boekwerk [o]
Work slowly.
Werk langzaam.
My work is finished.
Mijn werk is gedaan.
work, labour {zn.}
arbeid  [m]
emplooi [o]
werk  [o]
karwei
to act, to be effective, to have effect, to impact, to impinge, to work, to avail, to be efficacious, to affect {ww.}
werken 
uitwerken
uitwerking hebben
effect sorteren

I work
you work
we work

ik werk
jij werkt
wij werken
» meer vervoegingen van werken

Let's work.
Laat ons werken.
A man must work.
Een mens moet werken.
to ferment, to rise, to work {ww.}
werken 
gisten
fermenteren

I work
you work
we work

ik werk
jij werkt
wij werken
» meer vervoegingen van werken

That won't work.
Het zal niet werken.
People ought to work.
Mensen moeten werken.
to control, to operate, to work, to enable, to implement, to actuate {ww.}
bedienen 

I work
you work
we work

ik bedien
jij bedient
wij bedienen
» meer vervoegingen van bedienen

to carve, to sculpture, to sculpt, to work {ww.}
uithakken
uithouwen
beeldhouwen 

I work
you work
we work

ik hak uit
jij hakt uit
wij hakken uit
» meer vervoegingen van uithakken

to function, to operate, to run, to work, to perform, to act {ww.}
werken 
het doen
in zijn werk gaan
functioneren 

I work
you work
we work

ik werk
jij werkt
wij werken
» meer vervoegingen van werken

Literal translations don't work.
Letterlijke vertalingen werken niet.
to act, to do, to make, to perform, to carry out, to commit, to form, to reach, to render, to work, to wage {ww.}
doen 
maken 
uitvoeren 
uitrichten
uitbrengen
bedrijven 
aanmaken 

I work
you work
we work

ik doe
jij doet
wij doen
» meer vervoegingen van doen

It's better to do nothing than to do something poorly.
Beter niets doen, dan een fout te maken.
Don't make me do it again.
Zorg ervoor dat ik het niet nog eens moet doen.
to exploit, to utilize, to leverage, to take advantage of, to work {ww.}
uitbuiten
uitmelken
exploiteren

I work
you work
we work

ik buit uit
jij buit uit
wij buiten uit
» meer vervoegingen van uitbuiten

to knead, to work {ww.}
kneden

I work
you work
we work

ik kneed
jij kneedt
wij kneden
» meer vervoegingen van kneden

to cultivate, to farm, to work {ww.}
bebouwen 
bewerken 
kweken

I work
you work
we work

ik bebouw
jij bebouwt
wij bebouwen
» meer vervoegingen van bebouwen

piece of work, work {zn.}
werk  [o]
werkstuk


Voorbeelden in zinsverband

Engels
Nederlands

Work slowly.

Werk langzaam.

Let's work.

Laat ons werken.

Did you work yesterday?

Heb je gisteren gewerkt?

A man must work.

Een mens moet werken.

We'll begin work soon.

We beginnen dadelijk met het werk.

My work is finished.

Mijn werk is gedaan.

That won't work.

Het zal niet werken.

You work hard.

Je werkt hard.

People ought to work.

Mensen moeten werken.

I'm looking for work.

Ik ben een baan aan het zoeken.

Literal translations don't work.

Letterlijke vertalingen werken niet.

I work for you.

Ik werk voor jullie.

The television doesn't work.

De tv werkt niet.

The heating doesn't work.

De verwarming werkt niet.

I finished the work.

Ik heb het werk afgemaakt.