Vertaling van abrir

Inhoud:

Spaans
Nederlands
abrir {ww.}
openen 
opendoen
openmaken
¿Puedo abrir la ventana?
Mag ik het raam opendoen?
¿Podría alguien abrir la puerta por favor?
Kan iemand de deur opendoen alsjeblieft?


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

¿Puede abrir la ventana?

Kunt u het venster openen?

¿Puedo abrir la ventana?

Mag ik het raam opendoen?

¿Puede alguien abrir la puerta, por favor?

Kan iemand de deur openmaken alsjeblieft?

No hay manera de abrir esta puerta.

Men kan deze deur op geen enkele manier open krijgen.

¿Podría alguien abrir la puerta por favor?

Kan iemand de deur opendoen alsjeblieft?

¿Podrías abrir la ventana por favor?

Wilt ge zo goed zijn het venster open te doen?

No puedo abrir la puerta. ¿Tenés la llave?

Ik kan de deur niet openen. Hebt gij de sleutel?