preparar, aderezar, adobar {ww.} voorbereiden
bereiden
toebereiden
aanmaken
Te deberías preparar para el futuro.
Je moet je voorbereiden op de toekomst.
reparar, aderezar, restaurar, arreglar {ww.} repareren
herstellen
verstellen
verhelpen
maken
Mandé mi bicicleta a arreglar.
Ik heb mijn fiets laten repareren.
Tengo que mandar a reparar mi bicicleta.
Ik moet mijn fiets laten repareren.