Vertaling van arrancar

Inhoud:

Spaans
Nederlands
arrancar, cortar {ww.}
wegscheuren
afplukken
afrukken
plukken
afbreken 
arrancar {ww.}
starten
arrancar {ww.}
uithalen
te voorschijn trekken
tappen
trekken
ontlokken 
arrancar, poner {ww.}
aanzetten
op gang brengen
aan de praat krijgen
partir, salir, arrancar {ww.}
vertrekken
starten
¿Cuándo estarás listo para salir?
Wanneer ben je klaar om te vertrekken?
Permiso por favor, tengo que salir.
Neem mij niet kwalijk, ik moet vertrekken.
partir, salir, arrancar {ww.}
weggaan 
op weg gaan
tijgen
opstappen
rasgar, desgajar, arrancar {ww.}
scheuren 
rijten

Gerelateerd aan arrancar

cortar - poner - partir - salir - rasgar - desgajar