Vertaling van azúcar

Inhoud:

Spaans
Nederlands
azúcar [v] (la ~) {zn.}
suiker  [m]
El azúcar es dulce.
Suiker is zoet.
No tenemos azúcar.
We hebben geen suiker.


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

El azúcar es dulce.

Suiker is zoet.

No tenemos azúcar.

We hebben geen suiker.

No quiero azúcar.

Ik wil geen suiker.

No tenemos azúcar.

We hebben geen suiker.

No tenemos azúcar.

We hebben geen suiker.

Disculpe, ¿podría acercarme el azúcar?

Neemt u me niet kwalijk, kunt u me de suiker aangeven?

El azúcar se disuelve en agua.

Suiker lost op in water.

No le pongas azúcar a tu té.

Doe geen suiker in uw thee.

El azúcar sustituyó a la miel como endulzante.

Suiker verving honing als zoetstof.

Tom le dijo a Mary que no le echara azúcar.

Tom vroeg Maria geen suiker toe te voegen.

A él le gusta el café sin azúcar.

Hij houdt van koffie zonder suiker.