Vertaling van bailar

Inhoud:

Spaans
Nederlands
bailar, ballar {ww.}
dansen 
Quiero bailar.
Ik wil dansen.
Puedes bailar, ¿verdad?
Je kan dansen, nietwaar?


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

Quiero bailar.

Ik wil dansen.

Puedes bailar, ¿verdad?

Je kan dansen, nietwaar?

Me encanta bailar.

Ik dans graag.

¿Le gustaría bailar conmigo?

Wil je met me dansen?

Me gustaría bailar contigo.

Ik wil graag met je dansen.

Hoy nos vamos a bailar.

Vandaag gaan we gaan dansen.

Me gustaría aprender a bailar.

Ik wil graag leren dansen.

Ella tiene ganas de bailar.

Zij wil dansen.

¡Qué pena que no sepas bailar!

Wat jammer dat je niet kan dansen!


Gerelateerd aan bailar

ballar