Vertaling van cargo

Inhoud:

Spaans
Nederlands
cargo [m] (el ~), función [v] (la ~), oficio [m] (el ~), empleo [m] (el ~) {zn.}
baan  [v]
functie
plaats  [v]
werkkring [m]
betrekking  [v]
ambt  [o]
Tom está buscando un empleo.
Tom is op zoek naar een baan.
Tu empleo pende de un hilo.
Jouw baan hangt aan een zijden draadje.
cargo [m] (el ~) {zn.}
functie  [v]
acusación [v] (la ~), cargo [m] (el ~) {zn.}
accusatie
tenlastelegging [v]
beschuldiging  [v]
telastlegging [v]
aanklacht  [v]
puesto [m] (el ~), cargo [m] (el ~) {zn.}
post 
wachtpost
plaats  [v]
werkkring [m]
betrekking  [v]
baan  [v]
ambt  [o]
acusación [v] (la ~), cargo [m] (el ~), denuncia [m] (el ~) {zn.}
aanklacht  [v]
aangifte  [v]
acusación [v] (la ~), cargo [m] (el ~) {zn.}
tenlastelegging [v]
beschuldiging  [v]
telastlegging [v]
aanklacht  [v]
grado [m] (el ~), cargo [m] (el ~), jerarquía [v] (la ~) {zn.}
mate
trap 
graad 
cargar, recoger velas {ww.}
opgeien
geien

yo cargo
él/ella cargó

ik gei
hij/zij/het geide
» meer vervoegingen van geien

cargar, llevar {ww.}
berekenen 
in rekening brengen

yo cargo
él/ella cargó

ik bereken
hij/zij/het berekende
» meer vervoegingen van berekenen

asaltar, atracar, cargar {ww.}
bestormen 

yo cargo
él/ella cargó

ik bestorm
hij/zij/het bestormde
» meer vervoegingen van bestormen

fastidiar, cansar, cargar, hartar {ww.}
ergeren
tegenstaan
vermoeien
vervelen 

yo cargo
él/ella cargó

ik erger
hij/zij/het ergerde
» meer vervoegingen van ergeren

cargar, carga, embarque, armamento {ww.}
laden 
beladen 
belasten 
inladen

yo cargo
él/ella cargó

ik laad
hij/zij/het laadde
» meer vervoegingen van laden

cargar {ww.}
laden 

yo cargo
él/ella cargó

ik laad
hij/zij/het laadde
» meer vervoegingen van laden