Vertaling van casado

Inhoud:

Spaans
Nederlands
casado {bn.}
gehuwd
getrouwd 
casar {ww.}
trouwen 
in de echt verbinden

yo he casado
has casado
él/ella ha casado

ik heb getrouwd
jij hebt getrouwd
hij/zij/het heeft getrouwd
» meer vervoegingen van trouwen

Mary se quiere casar con un millonario.
Mary wil met een miljonair trouwen.
Mary se quiere casar con un conductor de Formula 1.
Mary wil met een Formule 1-rijder trouwen.
casar {ww.}
trouwen 
uithuwelijken
in de echt verbinden

yo he casado
has casado
él/ella ha casado

ik heb getrouwd
jij hebt getrouwd
hij/zij/het heeft getrouwd
» meer vervoegingen van trouwen

casar {ww.}
trouwen 
uithuwelijken
in de echt verbinden

yo he casado
has casado
él/ella ha casado

ik heb getrouwd
jij hebt getrouwd
hij/zij/het heeft getrouwd
» meer vervoegingen van trouwen



Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

Larry Ewing está casado.

Larry Ewing is getrouwd.

Me pregunto si está casado.

Ik vraag me af of hij getrouwd is.

Su hija mayor se ha casado.

Haar oudste dochter ging trouwen.

¿Cómo supiste que él es casado?

Hoe wist ge dat hij getrouwd is?

Estoy casado y tengo dos hijos.

Ik ben getrouwd en heb twee kinderen.

Soy casado/a

Ik ben getrouwd


Gerelateerd aan casado

casar