Vertaling van casarse

Inhoud:

Spaans
Nederlands
casarse {ww.}
trouwen 
in het huwelijk treden
No puede permitirse casarse.
Hij kan het zich niet veroorloven om te trouwen.
Él prometió casarse con ella.
Hij beloofde met haar te trouwen.
casarse {ww.}
trouwen 
in het huwelijk treden
Ella decidió casarse con Tom.
Ze besloot met Tom te trouwen.
Ella decidió casarse con él.
Ze besliste met hem te trouwen.


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

No puede permitirse casarse.

Hij kan het zich niet veroorloven om te trouwen.

Él prometió casarse con ella.

Hij beloofde met haar te trouwen.

Ella decidió casarse con Tom.

Ze besloot met Tom te trouwen.

Ella decidió casarse con él.

Ze besliste met hem te trouwen.

Él decidió casarse con ella.

Hij besliste om met haar te trouwen.

Se decidió a casarse con ella.

Hij besloot met haar te trouwen.

La decisión de casarse de Tom sorprendió a su familia.

Tom' beslissing om te trouwen verbaasde zijn familie.