Vertaling van chico

Inhoud:

Spaans
Nederlands
chico [m] (el ~), muchacho [m] (el ~) {zn.}
jongen  [m]
knul
knaap [m]
El muchacho escapó.
De jongen liep weg.
El muchacho es muy honesto.
De jongen is heel eerlijk.
chico, pequeño {bn.}
klein 
luttel
min 


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

¿Cuál chico es Masao?

Welke jongen is Masao?

Soy un chico tímido.

Ik ben een verlegen jongen.

Eres un buen chico.

Je bent een goede jongen.

El chico lleva gafas.

Het jongetje draagt een bril.

Soy un chico.

Ik ben een jongen.

El chico no cambió de opinión.

De jongere bleef bij zijn mening.

Cada chico ha recibido su diploma.

Elke jongen heeft zijn diploma gekregen.

El chico es capaz de robar.

De jongen is in staat tot diefstal.

El chico se sentó en una silla.

De jongen zat op een stoel.

Él es demasiado chico para sacar el libro del estante.

Hij is te klein om het boek van de schap te nemen.

A veces él puede ser un chico raro.

Soms kan hij een vreemde jongen zijn.

Ella ama al chico como si fuera su propio hijo.

Ze houdt van de jongen alsof het haar eigen kind was.

Él es un buen chico y muy fuerte.

Het is een goede jongen en hij is heel sterk.

El chico agarró al perro por la cola.

De jongen greep de hond bij de staart.

El chico montó a caballo por primera vez.

De jongen reed voor het eerst op een paard.


Gerelateerd aan chico

muchacho - pequeño