Vertaling van cocina

Inhoud:

Spaans
Nederlands
cocina [v] (la ~) {zn.}
keuken [v]
kookgelegenheid [v]
Él está en la cocina.
Hij is in de keuken.
¿Ella trabaja en la cocina?
Werkt ze in de keuken?


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

Ella cocina para él.

Ze kookt voor hem.

Él está en la cocina.

Hij is in de keuken.

¿Ella trabaja en la cocina?

Werkt ze in de keuken?

Realmente me gusta la cocina francesa.

Ik hou echt van de Franse keuken.

Ella cocina el pollo como a mí me gusta.

Ze maakt kip klaar op de manier die ik lekker vind.

Cuando ella entró a la cocina, no había nadie.

Toen ze de keuken binnenliep, was er niemand.

Mary no usa la sal en su cocina.

Mary kookt zonder zout.

Hay tres dormitorios, una cocina, un comedor, un salón, y un cuarto de baño.

Er zijn 3 slaapkamers, een keuken, een eetkamer, een salon en een badkamer.

Ella fue a la cocina a ver quién estaba, pero no había nadie.

Ze liep naar de keuken om te kijken wie er was, maar er was niemand.