Vertaling van coger
Inhoud:
Spaans
Nederlands
Tienes que coger el autobús número 5.
Jullie moeten bus 5 nemen.
¿Dónde puedo tomar el autobús número 7?
Waar kan ik bus nummer 7 pakken?
buscar, coger, ir por {ww.}
gaan halen
halen
halen
pellizcar, pizcar, coger, pulsar, puntear {ww.}
tokkelen
plukken
afplukken
oprapen
plukken
afplukken
oprapen
Voorbeelden in zinsverband
Spaans
Nederlands
Tienes que coger el autobús número 5.
Jullie moeten bus 5 nemen.
Tenga cuidado de no coger un resfriado.
Let op dat ge niet verkouden wordt.