Vertaling van cosa

Inhoud:

Spaans
Nederlands
cosa [v] (la ~), objeto [m] (el ~) {zn.}
ding  [o]
voorwerp 
Solo tienes que prometerme una cosa.
Je moet me alleen één ding beloven.
¡Ahora sólo hay una cosa que podamos hacer!
Er is slechts één ding dat we kunnen doen nu!
asunto [m] (el ~), cosa [v] (la ~), negocio [m] (el ~) {zn.}
ding  [o]
zaak 
affaire  [v]
aangelegenheid  [v]
No tengo idea de cómo usar esta cosa.
Ik heb geen idee hoe je dit ding moet gebruiken.
Saber es una cosa, hacerla es algo distinto.
Weten is één ding, het ook doen is heel wat anders.
coser {ww.}
naaien 
Ella sabe coser muy bien.
Ze kan heel goed naaien.


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

¡No es cosa tuya!

Dat zijn jouw zaken niet.

Pienso en otra cosa.

Ik ben over iets anders aan het nadenken.

Haré cualquier cosa por ustedes.

Ik zal alles voor u doen.

Dame una razón para hacer tal cosa.

Geef mij één reden om zoiets te doen.

¡Esta tecnología es una cosa increíble!

Deze technologie is iets ongelofelijks.

Solo tienes que prometerme una cosa.

Je moet me alleen één ding beloven.

La inocencia es una cosa hermosa.

Onschuld is een schone zaak.

¿Crees que tal cosa es posible?

Denk je dat zoiets mogelijk is?

Incluso un niño puede hacer tal cosa.

Zelfs een kind kan zoiets doen.

Por cierto, tengo que decirte una cosa.

Trouwens, ik heb je iets te vertellen.

Un japonés no hubiera dicho una cosa así.

Een Japanner zou zoiets niet gezegd hebben.

¡Ahora sólo hay una cosa que podamos hacer!

Er is slechts één ding dat we kunnen doen nu!

Es la cosa más estúpida que he dicho hasta ahora.

Dat is het domste wat ik ooit gezegd heb.

Una cosa así no puede pasar en Japón.

Zoiets kan in Japan niet gebeuren.

¿Es ella tan tonta como para creer tal cosa?

Is ze zo dom, dat ze dat gelooft?


Gerelateerd aan cosa

objeto - asunto - negocio - coser