Vertaling van cura

Inhoud:

Spaans
Nederlands
cura [m] (el ~), sacerdote [m] (el ~), pastor [m] (el ~) {zn.}
priester 
pastoor  [m]
zielverzorger [m]
zielszorger [m]
pastor [m]
geestelijke  [m]
Tom es cura.
Tom is een priester.
El pastor dijo que Tom iba a arder en el infierno.
De pastoor zei dat Tom in de hel zal branden.
cura [m] (el ~) {zn.}
gezondmaking [v]
genezing [v]
cura [m] (el ~) {zn.}
genezing [v]
cura [m] (el ~) {zn.}
herstel
heling [v]
beterschap 
genezing [v]
cura [m] (el ~) {zn.}
genezing [v]
cura [v] (la ~) {zn.}
kuur  [v]
behandeling  [v]
curar, medicar {ww.}
cureren
behandelen 

él/ella cura

hij/zij/het cureert
» meer vervoegingen van cureren

curar {ww.}
genezen

él/ella cura

hij/zij/het geneest
» meer vervoegingen van genezen

Más vale prevenir que curar.
Voorkomen is beter dan genezen.


Gerelateerd aan cura

sacerdote - pastor - curar - medicar