Vertaling van decir
Voorbeelden in zinsverband
No... Quiero decir, sí.
Nee... Ik bedoel, ja.
¿Cómo osáis decir eso?
Hoe durf je zoiets zeggen?
No sé qué decir...
Ik weet niet wat te zeggen...
¿Te puedo decir algo?
Mag ik iets zeggen?
No puedes decir "no".
Je kan niet "nee" zeggen.
Lo digo por decir.
Ik zeg het alleen maar!
¿Qué quiere decir esta frase?
Wat is de betekenis van deze zin?
¿Qué quiere decir esta palabra?
Wat betekent dit woord?
Siempre debes decir la verdad.
Je moet altijd de waarheid spreken.
Simplemente no sé qué decir...
Ik weet gewoonweg niet wat te zeggen...
Él puede decir cosas así.
Hij kan zoiets zeggen.
¿Podrías decir eso de nuevo?
Kunt u dat herhalen?
No sé qué quieres decir.
Ik weet niet wat je bedoelt.
Déjame decir lo que pienso.
Laat mij zeggen wat ik denk.
¿Qué quieres decir por comunicación?
Wat bedoelt ge met communicatie?