Vertaling van dulce

Inhoud:

Spaans
Nederlands
dulce [m] (el ~) {zn.}
snoepgoed
versnapering  [v]
snoep
lekkernij [v]
dulce {bn.}
liefelijk
zacht 
zoet
amable, afable, amistoso, blando, dulce {bn.}
aardig 
beminnelijk 
lief
vriendelijk
schattig


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

¿Es dulce o amargo?

Is het zoet of zuur?

El azúcar es dulce.

Suiker is zoet.

La fruta sabe dulce.

De vrucht is zoet.

La tarta sabe dulce.

De cake smaakt zoet.

Esta torta está muy dulce.

Deze cake is erg zoet.

El plato es demasiado dulce para Tom.

Het gerecht is te zoet voor Tom.

Las lilas tienen un olor dulce.

Lelies ruiken zoet.


Gerelateerd aan dulce

amable - afable - amistoso - blando