Vertaling van en casa
él/ella casa
hij/zij/het trouwt
» meer vervoegingen van trouwen
él/ella casa
hij/zij/het trouwt
» meer vervoegingen van trouwen
él/ella casa
hij/zij/het trouwt
» meer vervoegingen van trouwen
Voorbeelden in zinsverband
¿Estáis en casa?
Ben je thuis?
¿Te quedarás en casa?
Zult ge thuis blijven?
Hoy estaremos en casa.
Vandaag zullen we thuis zijn.
¿Desayunas en casa?
Eet gij 's morgens thuis?
Preferiría quedarme en casa.
Ik zou liever thuis blijven.
¡Estoy en casa aburrido!
Ik verveel me thuis!
Preferiría quedarme en casa.
Ik zou liever thuis blijven.
David está en casa.
David is thuis.
¿Estuviste en casa anoche?
Waart gij gisteravond thuis?
Nunca estás en casa.
Je bent nooit thuis.
Estaba en casa.
Ik was thuis.
Estamos en casa.
We zijn thuis.
¿Estuviste en casa anoche?
Waart gij gisteravond thuis?
¿Está tu madre en casa?
Is je moeder thuis?
Quedarse en casa es aburrido.
Het is saai om thuis te blijven.