Vertaling van enfermedad

Inhoud:

Spaans
Nederlands
enfermedad [v] (la ~) {zn.}
ziekte  [v]
kwaal [v]
aandoening  [v]
¿Qué enfermedad tengo?
Wat voor ziekte heb ik?
Ella sufre una enfermedad contagiosa.
Ze lijdt aan een besmettelijke ziekte.


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

¿Qué enfermedad tengo?

Wat voor ziekte heb ik?

Ella sufre una enfermedad contagiosa.

Ze lijdt aan een besmettelijke ziekte.

¿Alguna vez has tenido alguna enfermedad grave?

Heb je ooit een ernstige ziekte gehad?

El doctor lo curó de su enfermedad.

De arts heeft zijn ziekte genezen.

Él habló acerca de la enfermedad de ella.

Hij praatte over haar ziekte.

Este remedio curará tu enfermedad de la piel.

Dit medicijn zal je huidziekte genezen.

El paciente pronto se recuperará de su enfermedad.

De patiënt zal vlug herstellen van zijn ziekte.

¿Cómo sabes que el paciente no está fingiendo la enfermedad?

Hoe weet je dat de patiënt de ziekte niet veinst?

El botulismo, la brucelosis, la enfermedad de Lyme y el tétanos son enfermedades infecciosas, pero no contagiosas.

Botulisme, brucellosen, de ziekte van Lyme en tetanos zijn infectieziekten, maar geen besmettelijke ziekten.