punta [v] (la ~), extremo [m] (el ~), cima [v] (la ~), vértice [m] (el ~) {zn.} top
tip
spits
punt
neus
topje [o]
piek [v]
La vista desde la cima es bellísima.
Het uitzicht vanaf de top is erg mooi.
Los escaladores alcanzaron la cima antes que cayera la noche.
De bergbeklimmers bereikten de top voor het donker werd.