Vertaling van falta
schelen
absent zijn
él/ella falta
hij/zij/het scheelt
» meer vervoegingen van schelen
Voorbeelden in zinsverband
¿Qué falta?
Wat ontbreekt er?
Le falta dinero.
Hij heeft geld nodig.
Falta un tenedor.
Er ontbreekt een vork.
Falta un cuchillo.
Er ontbreekt een mes.
No falta nada.
Er ontbreekt niets.
Me hace falta un martillo.
Ik heb een hamer nodig.
No hace falta que te pares.
Je hoeft niet op te staan.
Él murió por falta de oxígeno.
Hij stierf door zuurstofgebrek.
A veces falta a la escuela.
Soms is hij van school afwezig.
¿Dónde está el dolar que falta?
Waar is de ontbrekende dollar?
Nosotros fracasamos por la falta de preparación.
Wij zijn mislukt doordat het gebrek aan voorbereiding.
La falta de ejercicio puede dañar tu salud.
Gebrek aan beweging kan de gezondheid schaden.
No hace falta que vengas a trabajar el sábado.
Je moet zaterdag niet komen werken.
No hace falta cambiar el aceite cada tres mil millas.
Het is niet nodig de olie elke 3000 mijl te vervangen.
Las personas que viven en esta área se están muriendo debido a la falta de agua.
Mensen wonende in dit gebied sterven aan een gebrek aan water.