Vertaling van fecha
él/ella fecha
hij/zij/het dateert
» meer vervoegingen van dateren
Voorbeelden in zinsverband
¿Qué fecha es hoy?
Welke datum is het vandaag?
Adelantamos la fecha de la reunión.
We hebben de datum van de vergadering uitgesteld.
¿Cuál es tu fecha de nacimiento?
Wat is je geboortedatum?
¿Es posible dar la fecha en que nació un idioma? Uno tendería a decir "¡Pero qué pregunta es esa!". Y sin embargo una fecha así existe: 26 de julio, el día del esperanto. En ese día en 1887 apareció en Varsovia un folleto de Ludwik Lejzer Zamenhof acerca de una "Lengua Internacional".
Kan men een datum aanduiden, waarop een taal begon te leven? Men is geneigd te antwoorden: "Wat een vraag!" . En toch bestaat er zulk een datum: 26 juli, Esperantodag. Op die dag in 1887 verscheen in Warschau een brochure van Ludwik Lejzer Zamenhof over de "Internationale Taal".