Vertaling van fuego

Inhoud:

Spaans
Nederlands
fuego [m] (el ~) {zn.}
vuur  [o]
El fuego se extinguió.
Het vuur is uitgegaan.
¡Matalo con fuego!
Dood het met vuur!


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

¿Tienes fuego?

Hebt ge een aansteker?

¡Matalo con fuego!

Dood het met vuur!

El fuego se extinguió.

Het vuur is uitgegaan.

No olviden apagar el fuego.

Vergeet niet het vuur uit te doen.

No hay humo sin fuego.

Waar rook is, is vuur.

La causa del fuego era conocida.

De oorzaak van de brand was bekend.

Él prendió fuego a su propia casa.

Hij stak zijn eigen huis in de fik.

Un niño quemado le teme al fuego.

Een verbrand kind is bang voor het vuur.

Es peligroso jugar cerca del fuego.

Het is gevaarlijk dicht bij het vuur te spelen.

El hombre es el único animal que utiliza el fuego.

De mens is het enige dier dat gebruik maakt van vuur.

Un pequeño fuego en un bosque puede propagarse con facilidad y rápidamente convertirse en un gran incendio.

Een klein bosbrandje kan zich makkelijk verspreiden en snel een grote vuurzee worden.