Vertaling van hora

Inhoud:

Spaans
Nederlands
hora [v] (la ~) {zn.}
uur  [o]
Él durmió una hora.
Hij sliep een uur.
La esperé por una hora.
Ik heb een uur op haar gewacht.


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

¿Qué hora es?

Hoe laat is het?

Él durmió una hora.

Hij sliep een uur.

Es hora de almorzar.

Het is tijd voor het middageten.

Disculpa, ¿qué hora es?

Pardon, hoe laat is het?

Es hora de cenar.

Het is etenstijd.

Me tuvo una hora esperando.

Hij heeft mij een uur laten wachten.

¿A qué hora te levantas?

Om hoe laat sta je op?

¿A qué hora desayunas comúnmente?

Hoe laat ontbijt je gewoonlijk?

¿A qué hora te levantaste?

Hoe laat ben je opgestaan?

No sé qué hora es.

Ik weet niet hoe laat het is.

La esperé por una hora.

Ik heb een uur op haar gewacht.

¿A qué hora te irás?

Wanneer vertrekt ge?

¿A qué hora llegarás a la estación?

Hoe laat kom je aan op het station?

Es hora de irte a la cama.

Het is bedtijd.

¿A qué hora te sueles levantar?

Hoe laat staat ge gewoonlijk op?