Vertaling van hábito

Inhoud:

Spaans
Nederlands
costumbre [v] (la ~), hábito [m] (el ~) {zn.}
gewoonte 
usance
gebruik [o]
Deberías hacerte el hábito de cepillarte los dientes después de cada comida.
Je zou er een gewoonte van moeten maken je tanden te poetsen na elke maaltijd.
habitar {ww.}
inwonen
bewonen 

yo habito
él/ella habitó

ik woon in
hij/zij/het woonde in
» meer vervoegingen van inwonen

habitar {ww.}
wonen 
huizen
resideren
gevestigd zijn

yo habito
él/ella habitó

ik woon
hij/zij/het woonde
» meer vervoegingen van wonen



Gerelateerd aan hábito

costumbre - habitar