Vertaling van marido

Inhoud:

Spaans
Nederlands
esposo [m] (el ~), marido [m] (el ~) {zn.}
man  [m]
echtgenoot  [m]
gemaal
¿Está tu esposo en casa?
Is je man thuis?
¡Devuélveme a mi marido!
Geef me mijn man terug!


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

Será un buen marido.

Hij zal een goede echtgenoot zijn.

¡Devuélveme a mi marido!

Geef me mijn man terug!

Será un buen marido.

Hij zal een goede echtgenoot zijn.

Su difunto marido era violinista.

Wijlen haar echtgenoot was violist.

Ella odiaba a su marido.

Ze haatte haar echtgenoot.

A ella no le gustaba su marido.

Ze had haar echtgenoot niet graag.

Este es mi marido

Dit is mijn man

Encontrar un marido adecuado es más difícil que ganar la lotería.

Een geschikte man vinden is moeilijker dan de lotto winnen.

Una mujer a la que se le ha muerto el marido es una viuda.

Een vrouw wier echtgenote is overleden is een weduwe.

Dijo que su marido le había pegado, pero en realidad fue alrevés.

Ze zei dat haar man haar sloeg maar eigenlijk was het andersom.

El marido de la hermana de mi padre es mi tío.

De echtgenoot van de zuster van mijn vader is mijn oom.


Gerelateerd aan marido

esposo