Vertaling van nadar
Inhoud:
Spaans
Nederlands
Voorbeelden in zinsverband
Spaans
Nederlands
Sé nadar.
Ik kan zwemmen.
Él puede nadar rápido.
Hij kan snel zwemmen.
No sé nadar.
Ik kan niet zwemmen.
Mary puede nadar.
Mary kan zwemmen.
Desearía poder nadar.
Ik wou dat ik kon zwemmen.
No sabes nadar, ¿verdad?
Jij kan niet zwemmen, of toch?
Le gusta nadar.
Hij houdt van zwemmen.
¿Cuándo aprendiste a nadar?
Wanneer heb je leren zwemmen?
Él sabe nadar.
Hij kan zwemmen.
Me gusta nadar.
Ik hou van zwemmen.
Le gusta nadar.
Hij zwemt graag.
Quiero aprender a nadar.
Ik wil leren zwemmen.
¿Cuándo puedo nadar aquí?
Wanneer kan ik hier zwemmen?
No puede nadar aquí.
Je kan hier niet zwemmen.
Me gusta nadar.
Ik hou van zwemmen.