cargo [m] (el ~), función [v] (la ~), oficio [m] (el ~), empleo [m] (el ~) {zn.} baan [v]
functie
plaats [v]
werkkring [m]
betrekking [v]
ambt [o]
Tom está buscando un empleo.
Tom is op zoek naar een baan.
Tu empleo pende de un hilo.
Jouw baan hangt aan een zijden draadje.