Vertaling van olor

Inhoud:

Spaans
Nederlands
olor [m] (el ~) {zn.}
geur  [m]
reuk
lucht  [v]
luchtje [o]
El olor al pasto recién cortado evoca la imagen de las calurosas tardes de verano.
De geur van gemaaid gras roept beelden op van hete zomermiddagen.


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

Las lilas tienen un olor dulce.

Lelies ruiken zoet.

Sus ropas siempre tienen mal olor.

Zijn kleren ruiken altijd slecht.

El olor al pasto recién cortado evoca la imagen de las calurosas tardes de verano.

De geur van gemaaid gras roept beelden op van hete zomermiddagen.

-¿Usted querría comprar un traje? -la dependienta le preguntó a Dima, que trajo al entrar por la puerta el olor de la noche anterior.

"Wilt u een pak kopen?" vroeg de verkoopster aan Dima, die de geuren van de nacht ervoor met zich meebracht toen hij door de deur liep.