Vertaling van para
él/ella para
hij/zij/het stopt
» meer vervoegingen van stoppen
él/ella para
hij/zij/het zet stop
» meer vervoegingen van stopzetten
él/ella para
hij/zij/het stopt
» meer vervoegingen van stoppen
Voorbeelden in zinsverband
"¿Para cuántas personas?" "Para tres."
"Voor hoeveel personen?" "Voor drie."
¿Para servir o para llevar?
Is het om hier te eten, of om mee te nemen?
Uno para todos y todos para uno.
Eén voor allen, allen voor één.
Necesito lentes para leer.
Ik heb een bril nodig om te lezen.
Todo fue para nada.
Het is allemaal voor niets geweest.
Hicimos tortitas para desayunar.
Wij maakten pannenkoeken voor het ontbijt.
Usamos palabras para comunicarnos.
Wij gebruiken woorden om te communiceren.
Prepárate para el futuro.
Maak je klaar voor de toekomst.
Significáis mucho para mí.
Je betekent veel voor me.
Salgo para París mañana.
Ik vertrek naar Parijs morgen.
Quiero algo para comer.
Ik wil iets om te eten.
Vivieron felices para siempre.
Ze leefden nog lang en gelukkig.
Para gustos hay colores.
Over smaak valt niet te twisten.
¿Para dónde vas?
Waar gaat ge naartoe?
Quiero algo para beber.
Ik wil iets om te drinken.