Vertaling van pasa

Inhoud:

Spaans
Nederlands
pasa [v] (la ~) {zn.}
rozijn
alargar, entregar, llegar, pasar {ww.}
doorbrengen
verdrijven
aanreiken 
aangeven 

él/ella pasa

hij/zij/het brengt door
» meer vervoegingen van doorbrengen

No quería pasar más tiempo con Tom.
Ik wilde niet nog meer tijd doorbrengen met Tom.
pasar, transcurrir {ww.}
verstrijken
verlopen
vergaan
overgaan
overdrijven
omkomen 

él/ella pasa

hij/zij/het verstrijkt
» meer vervoegingen van verstrijken

pasar {ww.}
doorlaten

él/ella pasa

hij/zij/het laat door
» meer vervoegingen van doorlaten

pasar {ww.}
doorlaten

él/ella pasa

hij/zij/het laat door
» meer vervoegingen van doorlaten

aprobar, triunfar, pasar {ww.}
slagen 
halen

él/ella pasa

hij/zij/het slaagt
» meer vervoegingen van slagen

Él quería triunfar.
Hij wilde slagen.
Él quería triunfar aún a costas de su salud.
Hij wou slagen, zelfs ten koste van zijn gezondheid.


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

¿Qué pasa?

Wat is er aan de hand?

Aquí siempre pasa algo.

Er is altijd iets gaande hier.

A ver qué pasa.

Laten we zien wat er gebeurt.

A ver qué pasa.

Laten we zien wat er gebeurt.

El tiempo pasa muy rápido.

De tijd gaat snel om.

Pasa que no llevo dinero.

Het probleem is dat ik geen geld bij me heb.

Las pasa son uvas resecas.

Rozijnen zijn verschrompelde druiven.

Todo pasa por una razón.

Alles gebeurt om een reden.

Sí, pasa de vez en cuando.

Ja, het gebeurt van tijd tot tijd.

Mary pasa horas en el baño.

Mary brengt uren in de badkamer door.

El tren pasa cada treinta minutos.

De trein gaat iedere dertig minuten.

—¿Qué pasa? —preguntó el pequeño conejo blanco.

"Wat is er?" vroeg het kleine witte konijn.

Sin embargo puede usted imaginarse qué pasa, probablemente.

Je kunt waarschijnlijk wel raden wat er gaat gebeuren.

Eso es algo que pasa muy a menudo.

Dat is iets dat vrij vaak gebeurt.

—¡Soy Dima! —exclamó— ¿Qué pasa, es que tu identificador de llamadas no funciona?

"Met Dima!" riep Dima uit. "Werkt je nummerherkenning niet of zo?"


Gerelateerd aan pasa

alargar - entregar - llegar - pasar - transcurrir - aprobar - triunfar