Vertaling van persona

Inhoud:

Spaans
Nederlands
persona [v] (la ~) {zn.}
persoon 
personage [v]
Toda persona es única.
Iedere persoon is uniek.
¿Quién es aquella persona?
Wie is die persoon?


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

Toda persona es única.

Iedere persoon is uniek.

¿Quién es aquella persona?

Wie is die persoon?

Parece buena persona.

Hij ziet er een goed mens uit.

Tú eres una persona.

Gij zijt een persoon.

¿Quién es aquella persona?

Wie is die persoon?

Soy una persona.

Ik ben een persoon.

Ken parece una persona amistosa.

Ken lijkt een vriendelijke mens te zijn.

Él fue allí en persona.

Hij ging er persoonlijk naartoe.

Tienes a la persona errónea.

Je hebt de verkeerde persoon.

¿Hay lugar para otra persona?

Is er ruimte voor nog iemand?

Él es una persona importante.

Hij is een belangrijk persoon.

Tom es una persona amistosa.

Tom is een vriendelijk persoon.

Tom es una buena persona.

Tom is een goede vent.

Una persona llamada Itoh quiere conocerte.

Een persoon genaamd Itoh wil jou ontmoeten.

Por favor, pregúntaselo a otra persona.

Vraag alsjeblieft iemand anders.