Vertaling van profesor

Inhoud:

Spaans
Nederlands
profesor [o] (das ~), instructor [m] (el ~) {zn.}
leraar
docent [m]
Yo también soy profesor.
Ik ben ook leraar.
Él es un profesor.
Hij is leraar.
profesor [m] (el ~) {zn.}
professor [m]
Yo soy un profesor.
Ik ben professor.
El señor Jones, cuya esposa enseña inglés, es él mismo un profesor de inglés.
Mijnheer Jones, wiens vrouw Engels onderwijst, is zelf professor Engels.


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

Yo también soy profesor.

Ik ben ook leraar.

Yo soy un profesor.

Ik ben professor.

Soy profesor de japonés.

Ik ben een Japanse lerares.

Él es un profesor.

Hij is leraar.

Mi hermano es profesor.

Mijn broer is leraar.

Nuestro profesor lucía sorprendido.

Onze leraar leek verrast te zijn.

Seré tu profesor.

Ik zal jouw leraar zijn.

Sé que tú eres profesor.

Ik weet dat je een leerkracht bent.

Sé que tú eres profesor.

Ik weet dat je een leerkracht bent.

No soy médico, sino profesor.

Ik ben geen dokter, maar een leraar.

¿Cuál es tu profesor favorito?

Wie is jouw lievelingsleraar?

Vino a Berlín de profesor.

Hij kwam naar Berlijn als een leraar.

Él será un buen profesor.

Hij wordt een goede leraar.

No soy médico, soy profesor.

Ik ben geen dokter, maar leraar.

Sueño con convertirme en profesor.

Ik droom ervan een leraar te worden.


Gerelateerd aan profesor

instructor