Vertaling van ropa

Inhoud:

Spaans
Nederlands
ropa {eigenn.}
kleding  [v]
goed  [o]
kleren


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

Quítate la ropa mojada.

Doe uw natte kleren uit.

Él compra ropa.

Hij koopt kleding.

Tom se cambió de ropa.

Tom omkleedde zich.

Dormí con la ropa puesta.

Ik sliep met mijn kleren aan.

Mayuko diseñó su propia ropa.

Mayuko ontwierp haar eigen kleding.

Les dimos dinero y ropa.

We gaven hun geld en kleding.

¿Has comprado ropa nueva últimamente?

Heb je onlangs enige nieuwe kleding gekocht?

Me daba vergüenza salir con ropa vieja.

Ik was beschaamd om in oude kleren uit te gaan.

Ella quería lavar la ropa sucia.

Ze wou de vuile kleren wassen.

Mi ropa estaba sucia con aceite.

Mijn kleren waren vuil van de olie.

Te ves bien con esa ropa.

Je ziet er goed uit in die kleren.

Ella no tenía ropa para ir a la fiesta.

Ze had geen jurk om naar het feest mee te gaan.

Ella gasta la mayor parte de su dinero en ropa.

Ze geeft het grootste deel van haar geld uit aan kleren.

"De verdad necesito algo de ropa nueva," pensó Dima.

Ik heb echt wat nieuwe kleren nodig, dacht Dima.

A la mañana siguiente, Dima salió del contenedor, pero sólo para darse cuenta de que toda su ropa ahora olía a basura.

De volgende morgen kwam Dima uit de vuilcontainer en realiseerde zich dat zijn kleren nu allemaal naar vuilnis stonken.