Vertaling van ruso

Inhoud:

Spaans
Nederlands
ruso {bn.}
Russisch 
ruso [m] (el ~) {zn.}
Rus [m]


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

Ella puede hablar ruso.

Zij spreekt Russisch.

Él dominó rápidamente el ruso.

Hij heeft snel Russisch verworven.

Él también puede hablar ruso.

Hij spreekt ook Russisch.

Natasha es un nombre ruso.

Natasja is een Russische naam.

Él es ruso de nacimiento.

Hij is Russisch van geboorte.

Él puede hablar y escribir en ruso.

Hij kan het Russisch zowel spreken als schrijven.

Él habla ruso a la perfección.

Hij spreekt perfect Russisch.

Hemos aprendido ruso en vez de francés.

We hebben Russisch geleerd in plaats van Frans.