Vertaling van servir
Inhoud:
Spaans
Nederlands
Buenos días, ¿en qué le puedo servir?
Goedendag, waarmee kan ik u van dienst zijn?
servir {ww.}
een dienst bewijzen
servir {ww.}
opdienen
serveren
aankaarten
serveren
aankaarten
ser apto, servir {ww.}
geschikt zijn
deugen
deugen
Voorbeelden in zinsverband
Spaans
Nederlands
¿Para servir o para llevar?
Is het om hier te eten, of om mee te nemen?
Mi ordenador tiene que servir para algo.
Mijn computer moet ergens goed voor zijn.
Buenos días, ¿en qué le puedo servir?
Goedendag, waarmee kan ik u van dienst zijn?